Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zuster Marta woonden –dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en Zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap:
‘Heer, Uw vriend is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde zei Hij:
‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus. Maar toen Hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef Hij toch nog twee dagen waar Hij was. Daarna zei Hij tegen Zijn leerlingen:
‘Laten we teruggaan naar Judea.’ ‘Maar rabbi, ‘protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden U stenigen, en nu wilt U daar toch weer naartoe?’ Jezus zei:
‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ‘s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’ Nadat Hij dat gezegd had zei Hij:
‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, Ik ga hem wakker maken.’ De leerlingen zeiden:
‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’ Zij dachten dat Hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Toen zei Hij hun ronduit:
‘Lazarus is gestorven, en om jullie ben Ik blij dat Ik er niet bij was:
nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’ Tomas (dat betekent ‘tweeling’) zei tegen de anderen:
‘Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.’